Beschrijving
In de kleine hongaarse rapsodie neemt Alfred Bösendorfer de luisteraars mee naar de hongaarse puszta. Hij maakt daarbij niet gebruik van melodieen uit de folklore maar gebruikt eigen thema’s. Deze zijn in een karakteristieke magyarenstijl gekomponeerd. Het eerste en laarste deel staan in mineur, lief en leed uit het leven van de zigeuners komt voorbij. De violen van het dorpsorkesje leven zich uit in smachtende melodieen, uit het dorpscafé weerklinkt een vurige czárdas. Als kontrast heeft Bösendorfer een stemmig romantisch meddendeel ingepast, dat de rust van de puszta verklankt.