Beschrijving
Wer nur den lieben Gott lässt walten werd omstreeks 1641 door Georg Neumark geschreven. Het gezang bestaat uit zeven strofen waarin het vertrouwen in God wordt bezongen. Neumark zelf voegde er de subtitel Troostlied aan toe. Johann Crüger nam het op in zijn Praxis pietatis melica (1672) en vanaf 1704 was het lied ook te vinden in het eerste deel van het Geistreiches Gesangbuch van Johann Anastasius Freylinghausen. Deze vroege vermeldingen geven aan dat het koraal al lang een zekere populariteit geniet. Johann Sebastian Bach heeft het meermaals gebruikt. Zo draagt zijn cantate BWV 93 de titel Wer nur den lieben Gott lässt walten. In het arrangement van Jan de Haan klinkt het koraal twee keer. De eerste keer wordt het lied na een korte inleiding geïntroduceerd en wordt elke zin afgewisseld door een omspeling in de stijl van de inleiding. Na een kort tussenspel horen we het gezang ononderbroken, in een zetting die recht doet aan de oorspronkelijke bedoeling van de componist – als troostlied.